De familie Slootjes en de watermolen van de polder Beneden Haastrecht (Gedeelte tussen Haastrecht en Gouda)
Cor van Dijk
Een zoektocht begint.
Nadat mijn vader in het verleden onderzoek had gedaan naar de historie van de familie van Dijk ben ik bijna twee jaar geleden begonnen om dat voor de familie van mijn moeders kant, de familie Slootjes, te gaan doen. Ik kwam al vrij snel tot de conclusie dat ik daar maar erg weinig van af wist.
Het voordeel van de huidige tijd is dat er tegenwoordig heel veel informatie op internet is te vinden. Door in Google te zoeken op ‘Slootjes’ krijg je, naast informatie over de vele slootjes in onze polders, ook al het nodige te zien over leden van de familie Slootjes. Zo trof ik op de website ‘stamboomforum.nl’ een stuk informatie aan met als afsluiting de opmerking dat het de schrijver was opgevallen dat ‘de Slootjes vaak watermolenaar zijn’. Deze constatering riep bij mij twee punten van herkenning op:
- Ik wist dat mijn eigen opa op een molen in Cabauw was geboren;
- Ik wist ook dat de eerste molenaar op de molen aan de Provinciale weg tussen Haastrecht en Gouda een Slootjes was.
De molens in Cabauw
Middelste molen
Mijn opa, Cornelis Slootjes (1898-1981), is geboren in de ‘Voorste molen” bij Cabauw. Deze molen zorgde samen met de ‘Middelste molen’ en ‘Achterste molen’ voor de bemaling van het waterschap Lopik, Lopikerkapel en Zevenhoven.Het overtollige water uit de Eerste Wetering en de Lansing werd via Polsbroek doorgesluisd naar de zeven molens van de Hoge Boezem in Haastrecht, vanwaar het water via de Hollandse IJssel werd afgevoerd.
Middelste molen
De vader van mijn opa, Cornelis Franciscus Slootjes (1863-1936), was van 1896 tot 1932 molenaar op de ‘Voorste molen’. Deze Cornelis Franciscus werd in Polsbroek geboren als zoon van Cornelis Slootjes en Maria van Doorn. Als beroep van deze Cornelis wordt vermeld: boerenknecht, werkman en arbeider. In het geval van Cornelis Franciscus is het beroep van watermolenaar dus niet van vader op zoon overgedragen. Hij heeft het watermolenaarschap op de ‘Voorste molen’ van zijn schoonvader overgenomen. Op 10 januari 1896 trouwde Cornelis Franciscus met Johanna de Vrankrijker. Haar vader, Cornelis de Vrankrijker, was op dat moment watermolenaar op de ‘Voorste molen’. Nog in hetzelfde jaar heeft Cornelis Franciscus het watermolenaarschap van zijn schoonvader overgenomen.
De “Middelste molen’ (1773) staat nog altijd midden in de polder bij Cabauw. De ‘Voorste molen’ en de ‘Achterste molen’ zijn verdwenen.
De molen langs de Provinciale weg tussen Haastrecht en Gouda
Deze molen, staande direct aan de Hollandse IJssel, werd gebouwd in 1863 als de watermolen van de polder Beneden Haastrecht en is tegenwoordig bij veel mensen bekend als ‘de molen van Noorlander’.
Andries Slootjes (1830-1865) was de eerste molenaar op de nieuwe poldermolen van Beneden Haastrecht. Andries is in Bergambacht geboren als oudste zoon van Arie Slootjes (1803-1890) en Willemijntje van Breukelen (1804-1835). Vader Arie Slootjes was bij de geboorte van Andries ook watermolenaar in Bergambacht en is later ook als watermolenaar actief geweest in Nieuwerkerk a/d IJssel en in Broek (deze gemeente werd in 1870 bij Waddinxveen gevoegd en is uiteindelijk in 1964 weer bij Gouda gevoegd).
Aanstellingsbrief Andries Slootjes
In de ‘Vergadering van Stemgeregtigde Ingelanden van de Polder Beneden Haastrecht’ van 15 december 1862 werd ingestemd met het voorstel van de polderschout om de bezoldiging van de watermolenaar vast te stellen op f 84, – per jaar. In de vergadering van 10 juli 1863 van ditzelfde bestuur wordt de benoeming van Andries Slootjes tot watermolenaar van de polder goedgekeurd.
De bouw van deze nieuwe poldermolen van Beneden Haastrecht was nodig vanwege de aanleg van de Waaiersluis in de Hollandse IJssel. Deze sluis was in 1862 gereed gekomen. Door de aanleg van deze sluis was de getijdewerking ten oosten van de sluis verloren gegaan en was het dus niet meer mogelijk om het water van de boezem van Beneden Haastrecht bij eb te lozen op de Hollandse IJssel. Deze boezem lag ten zuiden van de weg die tegenwoordig bekend staat als de Provinciale weg West en vroeger als de Hoge Dijk. De boezem liep door tot aan de Tiendeweg en de put (het water achter het Roosje, ook wel de Waal genoemd) was onderdeel van deze boezem. Het overtollige water uit de polder Beneden Haastrecht werd voor 1863 door een molen aan de Tiendeweg in de boezem gemalen. Toen het lozen van het water uit de boezem op de Hollandse IJssel niet meer mogelijk was, werd besloten een nieuwe watermolen aan de IJssel te bouwen, die het water direct vanuit de polder de IJssel in kon malen. De molen aan de Tiendeweg en de kades om de boezem zijn grotendeels opgeruimd.Op de kaart van Leupenius uit 1683 (collectie Rijksmuseum) is de ligging van de boezem van Beneden Haastrecht en de watermolen aan de Tiendeweg goed te zien.
[foto73]
Hieronder een korte samenvatting van de familieverhoudingen zodat het onderstaande verhaal beter in de familie is te plaatsen:
Nicolaus | |||||||||||||
Andriesz | |||||||||||||
Slootjes | |||||||||||||
1718-1780 | |||||||||||||
Cornelis | Andreas | ||||||||||||
1741-1793 | 1748-1811 | ||||||||||||
Petrus | Arie | Nicolaas | Arie | ||||||||||
1765-1844 | 1774-1829 | 1785-1865 | 1803-1890 | ||||||||||
Gerardus | Jan | Andries | |||||||||||
1801-1881 | 1813-1899 | 1830-1865 | |||||||||||
Cornelis | |||||||||||||
1832-1903 | |||||||||||||
Cornelis | |||||||||||||
Franciscus | |||||||||||||
1863-1936 | |||||||||||||
Cornelis | |||||||||||||
1898-1981 | |||||||||||||
Uit het Bevolkingsregister van Haastrecht over de periode 1850 – 1860 blijkt dat Andries met zijn gezin op 19 september 1860 in Haastrecht zijn komen wonen. Hij werd ook direct als watermolenaar vermeld. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat Andries ook nog enkele jaren als watermolenaar op de oude molen aan de Tiendeweg actief is geweest. Hij is dus ook de laatste watermolenaar op deze molen geweest.
Andries is maar kort actief geweest op de nieuwe poldermolen van Beneden Haastrecht en al op 35-jarige leeftijd overleden. Zijn vrouw, Maria Wilhelmina van den Eng (1829-1900) waarmee hij op 7 mei 1857 in Broek was getrouwd, is daarna met de kinderen Willemijntje en Arie naar Gouda verhuisd. Drie van hun kinderen waren voor die tijd al overleden. Maria Wilhelmina is in 1868 hertrouwd met Bernardus Straver. Een broer van Andries, Leendert Slootjes (1833-1891) is watermolenaar geweest in de Nessepolder tussen Boskoop en Alphen a/d Rijn.
Toen Andries in Haastrecht kwam wonen waren de vorige bewoners van zijn huis enkele dagen eerder, op 10 september 1860, naar Waddinxveen vertrokken. Dit was Jan Slootjes (1813-1899)met zijn gezin, op dat moment bestaande uit zijn vrouw Cornelia Rietveld (1805-1876) en de kinderen Arie en Antonia (vijf kinderen waren binnen een jaar na hun geboorte al overleden). Deze Jan Slootjes was voor Andries de watermolenaar van de molen van Beneden Haastrecht. In de jaarrekening van de polder Beneden Haastrecht over 1835/1836 wordt Jan voor het eerst als watermolenaar genoemd. Hij is hier dus ongeveer 25 jaar molenaar geweest.
Na zijn vertrek van de molen is Jan in Waddinxveen gaan wonen in hetraadhuis van de gemeente Noord Waddinxveen. Tot 1870 waren Noord Waddinxveen en Zuid Waddinxveen afzonderlijke gemeentes. In 1870 zijn deze gemeentes, samen met een groot deel van de gemeente Broek, samengevoegd tot de nieuwe gemeente Waddinxveen. Uit de kranten uit die jaren blijkt in de tijd dat Jan in het (voormalige)raadhuis van Noord Waddinxveen woonde er regelmatig Openbare Verkopingen werden gehouden (zie bijgaande advertentie uit de Goudse Courant van 2 juni 1872).
Jan was in dit voormalige raadhuisondermeer kastelein en werd op 11 september 1872 door het kantongerecht te Gouda veroordeeld tot een boete van 3 gulden, alsmede tot de kosten van het vonnis. Dit kwam omdat een extract-arrest van het Gerechtshof in Den Haag niet in zijn herberg aanwezig was, terwijl dit volgens een politieverordening wel gemoeten had. Omdat Jan en zijn huisgenoten niet konden lezen en schrijven was hij het oneens met de veroordeling. Om ontheffing van de boete te krijgen heeft hij door een ambtenaar van het Openbaar Ministerie een brief laten schrijven aan zijne Majesteit de Koning (zie volgende pagina). Of hij de gewenste ontheffing ook heeft gekregen heb ik niet kunnen achterhalen.
Maar Jan was niet de eerste Slootjes die watermolenaar was op de watermolen aan de Tiendeweg in de polder Beneden Haastrecht. Vanaf 1812 tot 1829 was Nicolaas (Klaas) Slootjes ((1785-1865) al molenaar geweest op deze molen. De beloning van de polder Beneden Haastrecht ‘voor het bemaalen van de Gemeenelands waater molen’ van 84 gulden per jaar was niet voldoende om van te leven. Klaas hield zich naast het bemalen van de polder ook met andere zaken bezig om aan voldoende inkomsten te komen. Zo huurde hij van de polder elk jaar de visserij in de boezem (voor 15 gulden per jaar), hij verrichtte diverse werkzaamheden voor de polder en pachtte regelmatig het grasgewas op de kades van de boezem.
In de jaarrekening over 22 februari 1829 tot 22 februari 1930 van de polder Beneden Haastrecht staat vermeld: ‘Klaas Slootjes heeft om eigene omstandigheid (als die betrekking niet meer kunnen waarnemen) bedankt als watermolenaar, heeft den molen waargenomen tot 22 feb 1830’. Die omstandigheden hebben zeer waarschijnlijk te maken gehad met het overlijden van zijn tweede vrouw, Catharina (Trijntje) Groen, op 3 februari 1929. Dit had zeer waarschijnlijk te maken met de bevalling van hun tweede dochtertje Jannetje. Zij werd geboren op 26 januari 1829 en is vervolgens twee dagen later op 28 januari 1829 overleden. Klaas bleef achter met hun eerste dochtertje Elisabeth, die toen nog geen twee jaar oud was, en de drie nog in leven zijnde kinderen uit zijn eerste huwelijk met Johanna Sluijs (1794-1824). Klaas trouwde vervolgens nog voor een derde keer op 19 november 1935 met Johanna (Annigje) Damen (1801-1880), waarmee hij nog vijf kinderen kreeg. Nadat hij gestopt was als watermolenaar is Klaas doorgegaan als bouwman.
De eerste vrouw van Klaas was Johanna (Jannigje) Sluijs (1794-1824) uit Noord Polsbroek. Zij trouwden op 19 november 1818 Haastrecht en kregen vier kinderen.Op 1 september 1821 kochten Klaas en Jannigje een huis met inboedel van Aart de Wit. Voor de inboedel (inclusief een oude donker zwart bonte melkkoe) betalen zij 105 gulden en voor het huisje, schuur, bergje (hooiberg) en erf met weij- en hennipland 200 gulden. Dit huisje stond onder aan de Hogedijk, direct ten westen van de Beneden Haastrechtse Boezem.
Jannigje werd helaas snel dusdanig ziek dat besloten werd een testament op te maken. Omdat Jannigje te ziek was om hiervoor naar de notaris te gaan kwam notaris Willem Jan Goudriaan op 5 augustus 1824 met vier getuigen naar het huis van Klaas en Jannigje. In de akte geeft de notaris een mooie omschrijving van wat hij aantrof toen hij daar binnenkwam. Een dag later, op 6 augustus 1824, is Jannigje overleden.
Nadat Klaas begin 1830 had bedankt als molenaar heeft Cornelis Oskam nog enkele jaren als molenaar gewerkt. Door het polderbestuur was een reglement opgesteld met bepalingen waaraan hij zich had te houden. Hij moest ‘te allen tijde’ op zijn post zijn als er gemalen moest worden. Zonder toestemming van de poldermeester mocht hij dit niet door een ander laten waarnemen. Hij moest zorgen dat de molen gereed was als er gemalen moest worden. Wanneer dit door nalatigheid of achteloosheid niet mogelijk was kon het polderbestuur een boete geven die ingehouden zou worden van zijn jaarlijke beloning. Bij naderende onweersbuien moest hij tijdig stoppen met malen en de molen vastzetten. Als het malen was afgelopen moest hij de zeilen behoorlijk opbergen, zodanig dat ze niet konden gaan lekken of op een andere manier beschadigd konden raken waardoor ze onbruikbaar zouden worden.
Verder mocht de molenaar geen hooiberg of-mijt bij de molen plaatsen. Hij mocht bij de molen geen ‘hoornvee’ stallen of geen eenden houden. Voor of achter de molen mocht hij geen ‘raam stellen tot vischvangst’. Hij moest er wel voor zorgen dat er in het bovenhuis van de molen altijd een waterton met voldoende water aanwezig was, met daarbij een dweil. Het polderbestuur hanteerde dus een strak regime, waar de molenaars zich maar aan hadden te houden.
Klaas had het molenaarschap van de watermolen in 1811 van zijn vader Andreas (ook Andries) Slootjes (1748-1811) overgenomen. Het lijkt logisch dat dit gebeurde na het overlijden van Andreas op 8 februari 1811. Van Andreas is niet erg veel bekend. Hij werd gedoopt op 18 april 1748 in Haastrecht, na in Boven Haastrecht geboren te zijn. Hij trouwde op 11 mei 1783 in Haastrecht met Johanna Spanenburg. Zij kregen samen tien kinderen, waarvan Klaas de tweede was.De jongste zoon van Andreas, Arie Slootjes (1803-1890), was de vader van Andries die in 1860 molenaar zou worden op de watermolen van Beneden Haastrecht. Andries wordt in de jaarrekening van de polder over het jaar 1795-1796 voor het eerst genoemd. Hij ontvangt 84 gulden per jaar voor ‘het bemaalen van de Gemeenelands waatermolenverschijnende St. Catrijn 1796’. In dat jaar ontvangt hij ook ruim 35 gulden als ‘arbeidsloon ten dienste van den polder’.
Het bedrag dat Andries vanaf 1796 jaarlijks ontvangt het bemalen van de molen is gelijk aan het bedrag dat het polderbestuur in 1863 toekent aan Andries Slootjes als molenaar op de nieuwe molen.
Bronnen:
- Streekarchief Midden Holland
- Archief van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
- RHC Rijnstreek en Lopikerwaard